Prachtlandschap Noord-Holland!
Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018

Het Gooi

Context

Het Gooi vormt een bosrijk woongebied tussen Amsterdam, Utrecht en Amersfoort en is een uitloper van de Utrechtse Heuvelrug. Het is een van de meest reliëfrijke gebieden in Noord-Holland. Het stuwwallenlandschap bestaat uit hogere zandgronden met bos en heidevelden en contrasteert met de aanliggende lagergelegen veengebieden. Het ensemble hangt nauw samen met de Vechtstreek in het westen en is brongebied voor grondwaterstromen die in de plassen van de Vechtstreek aan het oppervlak komen. Aan de noordzijde vinden we restanten van buitendijkse hooilanden langs de voormalige Zuiderzeekust. Het Gooi wordt doorsneden door de snelweg A1 en aan de oostkant loopt de snelweg A27 in de provincie Utrecht.

 

Eng Egbertsveen Blaricum © Theo Baart

Ontstaansgeschiedenis

Het reliëf van Het Gooi is in de voorlaatste ijstijd ontstaan. Tussen 200.000 en 130.000 jaar geleden bewogen gletsjers van noord naar zuid door het land en aan de voorkant ervan werd de ondergrond opgestuwd, waardoor stuwwallen ontstonden. Het stuwwallencomplex van Laren, Blaricum en Hilversum werd gevormd door een gletsjertong die ten oosten van het gebied in de Eemvallei lag en vormt een geologische eenheid met de Utrechtse Heuvelrug. Door smeltwater van de gletsjers ontstonden voor de stuwwallen smeltwaterwaaiers (Bussumer heide, Westerheide en Spanderwoud). Later zijn door erosie dalen gevormd en is in de laatste ijstijd dekzand afgezet. Recenter is door afslag van de Zuiderzee een vier tot vijf meter hoge klif ontstaan, daar waar de stuwwal aan het huidige Gooimeer grenst. De grote verscheidenheid en de gaafheid van relicten uit de ijstijden maken het ensemble in geologisch opzicht bijzonder.

Ook archeologisch is het gebied interessant. In Het Gooi zijn sporen van vroege bewoning gevonden (grafheuvels en raatakkers uit de Bronstijd en IJzertijd). Tussen 1100 en 1300 ontstonden agrarische nederzettingen op de overgangen van hoog naar laag waar drinkwater geput kon worden, zoals Huizen, Laren, Blaricum en Hilversum. Dit waren brinkdorpen met een radiaal uitwaaierende structuur van schaapsdriften. De opbrengst van de akkers en het vee werden onder één dak ondergebracht in langhuisboerderijen. Op de flanken van de stuwwallen ontstonden bij de dorpen omvangrijke akkercomplexen (engen) omgeven door geriefhout. De graslanden (meenten) lagen op grotere afstand in de lage delen. De landbouwgronden waren ongedeeld bezit van de boeren in het gebied (Erfgooiers). Op de heidevelden op de hogere delen werden schapen geweid, die ‘s avonds op stal werden gezet en mest leverden voor de akkers (potstalsysteem). Op de brink werden de schapen verzameld. Opgesnoeide bomen dienden voor het gebinte van de boerderijen.

 

Uitsnede historische kaart 1850 (Topotijdreis)
Uitsnede hoogtekaart (Actueel Hoogtebestand Nederland)

 

Vanaf de 13e eeuw vormde de strategisch gelegen stad Naarden een belangrijke schakel tussen het oosten en de Hollandse steden. Eind 17e eeuw werd de bestaande vesting uitgebreid met de kenmerkende vestingstructuur en vanaf dat moment werd deze vesting onderdeel van de (Oude en later Nieuwe) Hollandse Waterlinie. Uit die tijd stamt ook de trekvaart naar Amsterdam.

Al in de 17e en 18e eeuw kwamen op de hogere gronden landgoederen tot ontwikkeling, bijvoorbeeld de Zwaluwenberg. In de westelijke, lagere zoom werden gronden afgegraven (zanderijen) en werd het zand via vaarten afgevoerd voor uitbreiding van de Amsterdamse grachtengordel. Dit leidde onder meer tot het ontstaan van de reeks buitenplaatsen in ’s-Graveland, een gaaf geheel van lanen, parken en landhuizen ontworpen volgens renaissancedenkbeelden. De ‘s-Gravelandsche Vaart, waaraan de meeste huizen staan, was vroeger een belangrijke verbindingsroute tussen Amsterdam en Hilversum. Vervoer per schip werd vaak verkozen boven vervoer per rijtuig, omdat de weg bijna nergens verhard was. In 1644 werd een reguliere trekvaartverbinding tussen ’s-Graveland en Amsterdam ingesteld. Naast het vervoer van zand en mensen waren de vaarverbindingen van belang voor het transport van organisch afval voor de bemesting van de arme zandgronden. Rond Naarden werd om militair-strategische redenen (inundatie van schootsvelden) op grote schaal zand afgegraven. Particulieren volgden en bouwden huizen met de opbrengt van het zand; een samenstel van diep gelegen zanderijen en waterlopen ontstond ten oosten van Naarden (Valkeveen en omgeving). Vanaf de 17e eeuw ontwikkelde Huizen zich als een vissersdorp. In eerste instantie werd de vis illegaal – zonder haven – aan land gebracht, in 1854 werd een haven gegraven.

De trein- en stoomtramverbindingen met Amsterdam waren van belang voor de ontwikkeling van Het Gooi als forensengebied. Later volgde de aanleg van de Rijksstraatweg en de snelweg A1. De wegen volgden in eerste instantie het tracé van de oude verbindingen over de hogere gronden. In latere fasen kwamen de wegen buiten de kernen te liggen. Aan het eind van de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw werden veel van de engen en weidegronden met villa’s en ook herstellingsoorden en sanatoria bebouwd (bijvoorbeeld Zonnestraal). Hilversum verwierf faam als villadorp en tuinstad voor de forensen. In de jaren zestig ontwikkelde Hilversum zich als mediastad. Huizen werd in 1967 aangewezen als Gooise groeikern waarna de Oostermeent werd bebouwd. In 1995 werd het laatste bouwproject gestart: het ‘Vierde Kwadrant’, tot aan de A27 in het oosten.

Tafelberg Heide © Theo Baart
Kernwaarden in het ensemble en overzichtskaart

Ensemble Het Gooi staat hieronder beschreven aan de hand van drie provinciale kernwaarden:

  • de landschappelijke karakteristiek: de landschapstypen en de belangrijkste kenmerken van deze landschappen.
  • openheid en ruimtebeleving: de beleving van de vrije open ruimte, de horizon en de oriëntatiepunten.
  • de ruimtelijke dragers: de driedimensionale structuren en lijnen die in het (vlakke) landschap het beeld bepalen en begrenzen. Denk hierbij aan bebouwingslinten, bomenlanen en dijken.

 

Overzichtskaart
klik voor grotere afbeelding

Landschappelijke karakteristiek

Het landschap wordt gevormd door twee met elkaar verbonden stuwwallen (stuwwallandschap) en kent veel hoogteverschillen. Met 36,4 meter is de Tafelberg het hoogste punt van Het Gooi. In het noorden is een scherpe rand naar het Gooimeer (klifkust). Aan de noordwest- en noordoostzijde liggen restanten van (buitendijkse) hooilanden aan de voormalige Zuiderzee (Naardermeent, De Kampen). Aan de oostzijde is een heldere overgang naar het lagergelegen veenweidegebied van Eemland. In het westen is de overgang naar het veengebied meer geleidelijk.

De buitenplaatsenzone in ’s-Graveland kent een heldere opzet van lanen, parken en landhuizen. De geometrische patronen van deze buitenplaatsen van ’s-Graveland (lineaire opbouw) en de Vesting Naarden (schootsvelden) contrasteren met de meer natuurlijke heidevelden en bossen en de daar aanwezige kenmerkende brinkdorpen. Op de flanken van de stuwwallen zijn restanten van engen te vinden. Het onregelmatig patroon van uitwaaierende wegen op de stuwwal is nog herkenbaar in de bebouwingsstructuur van de dorpen en zichtbaar in de zandpaden op de heidevelden. In Laren en in Muiderberg is de brink nog aanwezig.

Naast het natuurlijk reliëf kent het gebied ook hoogteverschillen door menselijk ingrijpen (zanderijen). Naast de bekende zanderijen van ‘s-Graveland zijn er ook de minder bekende zanderijen bij Bussum en Naarden. Uit militair strategische redenen (inundatie) zijn gronden aan de voet van de vestingwerken afgegraven. Afgraving en ontwikkeling van buitenplaatsen volgden later, wat resulteerde in een stelsel van door bos omsloten grazige open laagtes, stijlranden en waterlopen (Valkeveen/De Limiten). Bij Hilversum en Huizen liggen een paar grotere (industriële) afgravingen (Zanderij Crailoo, Groeve Oostermeent).

Openheid en ruimtebeleving

Het Gooi is dicht bebost. De heidevelden en de restanten van de engen en zanderijen vormen hierbinnen open ruimten. Ondanks de hoge bebouwingsgraad oogt het ensemble groen en lommerrijk door de beplanting in en rond de kernen. Op diverse plekken loopt het groen in de kernen over in het landschap. Vanaf de heidevelden is er nauwelijks zicht op de bebouwing. Er is sprake van een ‘illusielandschap’. Alleen de hogere elementen als de televisietoren en watertorens zijn zichtbaar boven de boomtoppen.

Opvallend is dat bij de meer planmatig ontwikkelde wijken in kernen als Hilversum en Bussum de overgang naar het (afwisselend open en gesloten) landschap zorgvuldig zijn vormgegeven, terwijl bij de villaparken in de bosrijke gebieden nauwelijks sprake is van een overgang. Ook in Huizen en Naarden waar het omringende landschap veel opener is, zijn de overgangen (randen) van de wijken zorgvuldig ontworpen met opgaand groen.

Aan de noord- en oostzijde zijn er abrupte overgangen naar de openheid van het Gooimeer en het Eemland. De schootsvelden rond de vesting Naarden zijn deels nog goed ervaarbaar. De landgoederenzone van ‘s-Graveland heeft langgerekte ruimtes; vanaf sommige landhuizen zijn er zichtlijnen naar de Ankeveense en Kortenhoefse polder.

Ruimtelijke dragers

Het reliëf van het ensemble is van oudsher sturend geweest voor de verschijningsvorm van het gebied. De van oorsprong agrarische nederzettingen werden gevestigd op de overgang van droog naar nat. De bebouwing concentreerde zich om de brink. Oude schaapsdriften en verbindingswegen vormen een radiaal stelsel, dat heel kenmerkend is voor Het Gooi. De oude verbindingswegen zijn meestal beplant. De ruimten tussen de schaapsdriften en kernen Naarden-Bussen en Blaricum-Laren werden geleidelijk volgebouwd.

Recente uitbreidingen van Huizen volgen de Gooimeerkust, de snelweg A27 door Eemland vormt de grens. De snelweg A1 is autonoom in het landschap aangelegd en is geen structurerend element; er is weinig bebouwing op gericht. Dat geldt niet voor de spoorlijn en vooral voor de stations, die een ontwikkelingslijn vormen.

Dynamiek

De ontwikkeling van Het Gooi hangt nauw samen met die van de stad Amsterdam en met de ontwikkelingen in de MRA. Het groene karakter van de kernen, de status van wonen in Het Gooi en de nabijheid van de mediastad leiden tot grote druk op open ruimten binnen en grenzend aan bestaand stedelijk gebied. Percelen worden gesplitst en lokale bedrijvigheid wordt uit de kernen gedrukt vanwege de hoge grondprijzen. Bij Crailo wordt het voormalig militair terrein door de provincie herontwikkeld met aandacht voor groene dooradering.

De snelweg A1 vormt een levensader maar is ook ‘achterlandverbinding’ met veel doorgaand verkeer. Om autoverkeer terug te dringen richt het (provinciale) beleid zich op het beter benutten van de spoorlijn (OV-knooppunten) en de ontwikkeling van hoogwaardige busverbindingen.

Het tempo van ruimtelijke veranderingen in Het Gooi is laag. Veel van de buitengebieden behoren tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en zijn in handen van terreinbeherende instanties (vooral het Goois Natuurreservaat). Er liggen enkele ecologische verbindingszones in het gebied. Het zuidelijk deel van het ensemble is Bufferzone. Een aanzienlijk deel is aardkundig monument of aardkundig waardevol gebied. Het Gooi is een gebied van archeologisch belang. Vanwege de bijzondere geologische en geomorfologische waarden is een Geopark in oprichting. De Nieuwe Hollandse Waterlinie raakt het noordwestelijk deel van het ensemble, het uiterste oosten in Eemland is stiltegebied. Eemland is onderdeel van het voormalig Nationaal landschap Arkemheen-Eemland en ligt in de provincie Utrecht.

Het Gooi

Ambities en Ontwikkelprincipes

De algemene ambitie is om ruimtelijke ontwikkelingen:

  • bij te laten dragen aan het zichtbaar en herkenbaar houden van de landschappelijke karakteristiek
  • bij te laten dragen aan het versterken van (de beleving van) openheid en
  • helder te positioneren ten opzichte van de ruimtelijke dragers.

Onderstaande ambities en de bijbehorende ontwikkelprincipes zijn vertrekpunt bij het streven naar ruimtelijke kwaliteit.

1. Het reliëf stuurt in Het Gooi

Het Gooi is een van de meest reliëfrijke gebieden in Noord-Holland. Het stuwwallenlandschap, bestaande uit hogere zandgronden met afwisselend bos en heide (en lokaal enkele stuifzanden), contrasteert met de aanliggende laaggelegen veengebieden. Dorpen zijn van oudsher gevestigd op de overgang van hoge en lage gronden en omringd met engen (droog) en meenten (vochtig). De vesting Naarden ligt strategisch op de overgang van droog naar nat. De hoogste punten van Het Gooi zijn benut voor de plaatsing van watertorens en de televisiemast. In het ensemble zijn ook veel lokale door de mens gemaakte hoogteverschillen (zoals steilranden langs zanderijen).

Ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij:

  • het kunnen ervaren van hoogteverschillen.
    >
    Behoud de zichtbaarheid van de overgangen van hoog naar laag. Houd nog onbebouwde hellingen vrij van nieuwe ontwikkelingen. Dit geldt specifiek voor de open lage gebieden aan weerszijden van het stuwallencomplex, zoals bij Naarden, Hilversumse Meent en de zijde van de Eempolders.

 

  • het markeren van de toppen.
    > Behoud de zichtlijnen op bouwwerken die een functionele relatie met hoogte hebben (watertorens, televisiemasten) en laat deze als enige hoogteaccenten boven de horizon uitsteken.
  • het open houden van de resterende engen en het beleefbaar houden van het reliëf.
    > Creëer doorzichten naar dorpskernen.
    > Voorkom verrommeling en verdichting van de resterende engen.
  • beleving van het hoogteverschil in het verloop van wegen.
    > Behoud (de beleefbaarheid van) het perspectivisch verloop van de oude verbindingswegen; houd in wegontwerp rekening met de belijning (wees kritisch bij het toepassen van versmallingen, drempels en rotondes).

2. Het ‘illusielandschap’ van Het Gooi met weinig zichtbare bebouwing op de heidevelden blijft intact

Hoewel de helft van Het Gooi verstedelijkt is, is de beleving anders. Wandelend en fietsend door bos en over hei ontstaat de indruk van een aaneengesloten natuurgebied. Het systematisch opnemen van bebouwing in de bosgordel heeft hiertoe geleid.

 

Ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij:

  • het groen houden van randen van open gebieden.
    > Pas bebouwing in achter de groene randen, zodat de indruk van aaneengesloten groengebieden blijft bestaan.
    > Voor bebouwing direct aan de rand is de hoogte van de bomen en de dichtheid van de beplanting van belang. Bouw aan de rand niet hoger dan de ‘boomgrens’ (ca. 15 meter). In de richting van het centrum van de kernen is hogere bebouwing mogelijk, mits de bebouwing onzichtbaar blijft vanaf de heideterreinen.
  • het koesteren en versterken van de groenstructuur van het ‘illusielandschap’.
    > Behoud de nog aanwezige groene buffers tussen de kernen.
    > Houd de verbindingswegen tussen de kernen vrij van ruimtelijke ontwikkelingen. Behoud het contact tussen de weg en het landschap.

 

  • het dramatiseren van de abrupte landschappelijke overgangen open-dicht van de A1.
    > Koester de overgangen van open naar dicht en omgekeerd op de flanken van de stuwwal.
    > Versterk de beleving van rijksweg A1 als doorsnijding van de stuwwal. Behoud de uitstraling van een ‘groene ‘corridor’ en verminder de barrièrewerking in oost-west richting (kans).

3. De bijzondere samenhang van de vesting Naarden met het omliggende landschap wordt versterkt

Naarden Vesting is onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De bijbehorende schootsvelden zijn minder goed behouden gebleven dan de vesting zelf. Rondom de vesting werden gronden afgezand om ze onder water te kunnen zetten. Meer naar het oosten vonden afzandingen plaats bij buitenplaatsen. Deze diepgelegen en door bos omsloten zanderijen zijn met een stelsel van waterlopen en kleine zanderijvaarten verbonden met de vestinggracht.

Ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij:

  • het herstel van de openheid van de schootsvelden en zanderijen.
    > Verbeter het zicht op de vesting en omgekeerd het zicht vanaf de vestingwerken naar het buitengebied.
    > Houd de zanderijen open en vlak. Laat de bodems intact en respecteer het patroon van waterlopen. Plaats bebouwing alleen op de steilranden.

4. De opbouw van de landgoederenzone van ’s-Graveland blijft helder

’s-Graveland is een fraai voorbeeld van een ontginning volgens renaissancedenkbeelden (structuurdrager van provinciaal belang, beschermd dorpsgezicht). Dit is nog zichtbaar in het gave cultuurhistorisch-landschappelijke geheel van lanen, bossen, parken, landhuizen, zichtassen en zanderijvaarten.

Ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij:

  • het respecteren van de langgerekte opbouw van de verkaveling van ‘s-Graveland.
    > Behoud en herstel lanen en sloten die de langgerekte ruimten versterken.
    > Behoud het zicht vanaf het Noorder- en Zuidereinde de kamers in.

 

  • het behouden en waar mogelijk restaureren van zichtlijnen van de landgoederenzone op de Ankeveense en Kortenhoefse polder.
    > Behoud zichtlijnen van de buitens.
    > Ga zorgvuldig om met de resterende ruimtes in het lint die uitzicht bieden op de achterliggende polders.

5. Overige ontwikkelprincipes

De ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij:

  • het behouden en het zichtbaar/beleefbaar blijven van de huidige verkavelingsstructuur (inclusief sloten) bij (semi-)tijdelijke functies en opstellingen in het landschap, zoals voor zonne-energie. Zorg voor een ruime landschappelijke begrenzing van het terrein, die aansluit op het bestaande omringende landschap; vermijd hoge hekken in het landschap. Streef ernaar dat de opstelling kwaliteit toevoegt aan het bestaande landschap (zie in de Voorbeeldenbank de Kwaliteitsimpuls Zonneparken voor inspiratie).

 

Scroll down Back to top