Prachtlandschap Noord-Holland!
Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018

West-Friesland Midden

Context

De Westfriese Omringdijk vormt een herkenbare omlijsting van het oude zeekleilandschap van West-Friesland. Hierin liggen diverse droogmakerijen. In het Westfriese landschap zijn lokale landschappelijke verschillen ontstaan door de ontstaansgeschiedenis, de strijd tegen het water, de ligging en vooral de groei van de steden, de mate van ruilverkaveling en de huidige dynamiek. Het middendeel van West-Friesland toont landschappelijk gezien veel verwantschap met West-Friesland West en Oost, maar heeft wel deels een eigen ontstaansgeschiedenis en karakteristieken. In dit middendeel liggen onder andere de kernen Obdam, Opmeer, Hoogwoud en Wognum. Onder andere de snelweg A7, de Westfrisiaweg en twee spoorlijnen verbinden dit gebied met de omgeving.

 

Twisk - Dorpsweg © Theo Baart

Ontstaansgeschiedenis

West-Friesland Midden is ontstaan uit grote hoeveelheden sediment die zijn afgezet door het Zeegat van Bergen. Dit getijdebekken, dat tot ver in het binnenland reikte, zorgde voor opslibbing met zand en klei uit zee. Hierop vestigde zich al vroeg een groot aantal mensen in een relatief hoge dichtheid. West-Friesland is dan ook een archeologisch waardevol gebied, met relicten in de bodem van nederzettingen uit Steentijd, Bronstijd, IJzertijd en Romeins tijd (zie ook archeologie). Bijzonder is de strandwal bij Zandwerven, tussen Spanbroek en Spierdijk. Deze oorspronkelijk hoog gelegen zandrug behoort tot de oudste bewoonde gebieden van West-Friesland.

Vanaf de IJzertijd vernatte het gebied waardoor er veenontwikkeling tot stand kwam. Dit maakte het gebied ongeschikt voor bewoning. Vanaf de vroege middeleeuwen werd het gebied opnieuw in ontginning genomen. Rond Schagen, in het Geestmerambacht en rond Medemblik werden al in de 8e of 9e eeuw veenontginningen gestart. Het centrale deel van West-Friesland werd gezien de archeologische vondsten enkele eeuwen later ontgonnen. Om het gebied te ontwateren werden vanuit bestaande veenrivieren parallelle sloten het veen ingegraven. Op de droge toplaag kon men vervolgens wonen en akkers aanleggen. Een deel van de ontginningen werd beperkt door natuurlijke grenzen of bezitsgrenzen maar elders trok men onder druk van de bodemdaling steeds verder het veen in – net als in andere veengebieden. De ontginning van Hoogwoud, Sijbekarspel en Midwoud zijn daar mooie voorbeelden van. De ontginningen van Twisk, Nibbixwoud en de ontginningen in het zuiden van het ensemble konden duidelijk niet zo ver opschuiven, de kavels zijn minder lang. De meeste nederzettingen in de veenontginningen kregen de vorm van langgerekte linten. Veel plaatsnamen in West-Friesland eindigend op –woud, -woude en –broek (zoals Oostwoud en Midwoud) herinneren nog aan het toenmalige onontgonnen landschap en de veenvegetatie.

Door de doorgaande bodemdaling en erosie ontstonden of groeiden verschillende binnenmeren zoals het Wogmeer, het Berkmeer en het Baarsdorpermeer. Daarnaast kregen veel nederzettingen waterstaatkundige problemen. Om droge voeten te houden werden de nederzettingen verplaatst naar de hoogste plaatsen in het landschap, de kreekruggen. Kreekruggen zijn kronkelende zandbanen die op veel plaatsen in West-Friesland voorkomen. De zandbanen zijn met zand opgevulde restanten van voormalige getijgeulen. Er zijn twee hoofdtakken. De noordelijke hoofdtak loopt vanaf Hoogwoud via Abbekerk, Twisk en Opperdoes naar Medemblik. De zuidelijke hoofdtak loopt vanaf Hoogwoud via Wognum ten noorden langs Hoorn naar Wijdenes en verder richting Enkhuizen.

Vanaf omstreeks de 11e eeuw begon men ook met het aanleggen van dijken om de veenontginningen tegen inbraken van de zee te beschermen. Vanaf de tweede helft van de 13e eeuw vormden deze dijken een geheel: de Westfriese Omringdijk. Door deze gesloten dijk nam de invloed van de zee sterk af. De Omringdijk onderging na aanleg nog flinke veranderingen door de vele doorbraken en achter zwakke dijken werden inlaagdijken (reservewaterkeringen) aangelegd. Nog altijd vormt de Omringdijk door zijn hoogte de markante begrenzing van het oude zeekleigebied.

Het veenpakket dat zich eerder op de kleibodem had ontwikkeld, is inmiddels verdwenen door oxidatie. Het gebied heeft echter wel de ruimtelijke karakteristieken van een veenontginningsgebied behouden. Doordat de gronden ter weerszijden van de opgevulde getijdegeulen later zijn ingeklonken en het zand in de geulen niet, zijn deze met zand gevulde geulen nu lichte verhogingen in het landschap. Dit noemt men reliëfinversie.

De kleine, verspreid liggende meren werden in het begin van de 17e eeuw droogmakerijen, zoals polders de Wogmeer, de Baarsdorpermeer, de Bennemeer en de Berkmeer. Ze zijn herkenbaar aan hun ringsloot en rechthoekige verkaveling.

 

Uitsnede historische kaart 1850 (Topotijdreis)
Uitsnede hoogtekaart (Actueel Hoogtebestand Nederland)

 

West-Friesland lag lange tijd aan zee en aan meren. Na de drooglegging van de Beemster, de aandijkingen van Groetpolder en Wieringerwaard en de aanleg van de Wieringermeerpolder werd de Westfriese Omringdijk steeds meer de scheiding tussen oud en nieuw land. Een klein deel van West-Friesland Midden grenst, ter hoogte van Hoorn en polder Beschoot, nog aan het IJsselmeer.

Een stoomtram, aangelegd in 1887, verbond Hoorn met Medemblik.

Het gebied kende lang vooral een agrarisch gebruik. Als onderdeel van een groot landinrichtingsproces vonden in het midden van de 20e eeuw grootschalige ruilverkavelingen en daarmee schaalvergroting plaats. Aanleiding was de wens het agrarisch gebied beter aan te laten sluiten bij de moderne eisen van de landbouw. Het landschap werd getransformeerd, maar dat gebeurde niet overal op dezelfde manier of in dezelfde mate. In dit deel van West-Friesland – met uitzondering van het gebied rondom Hensbroek en Obdam – is het historische landschap met een fijnmazige verkaveling en historische linten en erven aan de waterlopen nog redelijk intact gebleven.

In vergelijking met andere delen van het West-Friesland heeft de ruilverkaveling relatief laat plaatsgevonden en heeft men meer oog gehad voor natuur en cultuurhistorisch waardevolle structuren. Wel verandert het beeld van het agrarisch landschap ook hier onder invloed van schaalvergroting van agrarische bebouwing en een ander gebruik van het land (paardenhouderijen, burgerwoningen). Verstedelijking is in dit ensemble beperkt gebleven tot enkele grotere dorpen.

Westfriese Omringdijk, Abbekerk © Theo Baart
Kernwaarden in het ensemble en overzichtskaart

Ensemble West-Friesland Midden staat hieronder beschreven aan de hand van drie provinciale kernwaarden:

  • de landschappelijke karakteristiek: de landschapstypen en de belangrijkste kenmerken van deze landschappen.
  • openheid en ruimtebeleving: de beleving van de vrije open ruimte, de horizon en de oriëntatiepunten.
  • de ruimtelijke dragers: de driedimensionale structuren en lijnen die in het (vlakke) landschap het beeld bepalen en begrenzen. Denk hierbij aan bebouwingslinten, bomenlanen en dijken.

 

Overzichtskaart
klik voor grotere afbeelding

Landschappelijke karakteristiek

West-Friesland Midden is een oud zeekleilandschap met kleinere, verspreid liggende droogmakerijen (droogmakerijenlandschap). De voormalige getijdegeulen zijn herkenbaar als relatief hooggelegen kreekruggen. De voormalige wadvlakten vormen laaggelegen en overwegend open kommen (zie de kaart van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN)).

Het zeekleigebied heeft door de ontstaansgeschiedenis de karakteristiek van een veenontginningsgebied, vooral herkenbaar aan de lange veenlinten en opstrekkende verkaveling haaks op de linten. Door het enigszins inklinken van de klei en het verdwijnen van het veen is een inversielandschap ontstaan en zichtbaar geworden. De oorspronkelijk lager gelegen oude wadgeulen liggen nu hoger dan het omliggende land, omdat ze in de loop der tijd zijn opgevuld met zand. Dat zand klonk minder in dan klei, waardoor dit de hogere delen in het landschap werden.

De ligging van de linten is sterk gerelateerd aan de ondergrond en de ontginning. De nederzettingen kwamen uiteindelijk op de hoger gelegen kreekruggen te liggen. Een deel van de lange linten heeft hierdoor een licht gebogen vorm gekregen, zoals de langgerekte veenlinten met de aanliggende lange kavels. Deze zijn terug te vinden aan de noord- en zuidzijde van het ensemble, bijvoorbeeld rond Sijbekarspel en Berkhout. Direct aan de linten hebben de percelen vaak nog de oorspronkelijke breedte. Op enige afstand van het lint, achter de bebouwing, heeft het weiland na de ruilverkaveling een grotere maat en bredere percelen gekregen.

In het midden van het ensemble zijn de linten onregelmatiger, sterker gebogen en liggen ze dichter bij elkaar. In dit gebied met kleine plaatsen als Zuidermeer, Zomerdijk en Zandwerven is het open weidegebied met de historische verkaveling nog goed zichtbaar. In het gebied tussen Abbekerk, Hoogwoud en Wognum is de historische verkaveling vanuit de linten nog mooi te beleven.

Verspreid door het ensemble liggen de droogmakerijen, met elk een middenas, een rechthoekige verkaveling en een ringsloot of ringdijk. Vaak ligt de bebouwing aan de middenas, maar bij polder Berkmeer is alleen aan de rand van de polder gebouwd. Bijzonder is ook het ‘kadetjesland’ bij Twisk en Benningbroek. Dit is ontstaan doordat boeren, gedurende eeuwen de greppels uitbaggerden. De grond uit de greppels kwam in het middenperceel terecht. Daardoor zijn de hoogteverschillen (als broden of kadetten) van soms wel meer dan anderhalve meter binnen een perceel ontstaan.

Het ensemble is dooraderd met sloten, vaarten en tochten die herkenbare lijnen in het landschap vormen, zoals bijvoorbeeld de Kromme Leek, de Langereis en de Wijzend.

Openheid en ruimtebeleving

In dit ensemble bevinden zich zowel matig open gebieden als open tot zeer open gebieden. De linten met bebouwing en/of beplanting en de houtsingels vormen begrenzingen van kleinere en grotere open ruimten. Vanaf de lange, soms gebogen, linten aan de noord- en zuidzijde zijn er lange zichtlijnen over het polderland. En tussen de linten is sprake van lange zichtlijnen haaks op de kavels: een aan twee zijden begrensde openheid. Vaak is er uitzicht vanaf het lint op het landschap.

In het midden van het ensemble wordt de openheid vaak aan meerdere zijden begrensd, omdat de linten hier in verschillende richtingen en op kortere afstand van elkaar liggen.

De kleinere droogmakerijen hebben geen hoge ringdijk en doen mee in het halfopen landschap. De rand van polder Heerhugowaard, op de westgrens van het ensemble, heeft wel een hogere dijk erlangs.

De Westfriese Omringdijk vormt door zijn hoogte en herkenbare dijkprofiel op veel plaatsen een duidelijke grens langs de noord- en zuidzijde. Vanaf de dijk is er vaak zicht naar beide zijden en is het verschil tussen het oude zeekleilandschap en de nieuwere aandijkingen en droogmakerijen goed te beleven.

Verspreid door West-Friesland Midden staan verschillende molens als markante objecten in het landschap.

Ruimtelijke dragers

Het Westfriese landschap heeft een lange geschiedenis als cultuurlandschap met oude ontginningsstructuren, vaarten en dijkwegen als structuurlijnen. De Westfriese Omringdijk markeert de begrenzing van het oude zeekleigebied. Dit is een structuur van regionale betekenis en een provinciaal monument. De dijk is door het duidelijke profiel en de grote hoogte heel herkenbaar in het landschap. Aan de zuidzijde is een deel van de Westfriese Omringdijk in de 17e eeuw gebruikt als Schermerdijk. Ook de Beemster raakt aan de Omringdijk. De Omringdijk heeft langs het IJsselmeer, ter plaatse van de Hoornse Hop, nog steeds een waterkerende functie (zie structuur IJsselmeerkust). Hier ligt ook het gemaal Schardam aan de dijk.

De lint(dorp)en met de vele stolpen volgen vaak de oude kreekruggen. Ze zijn beeldbepalend en zijn van oudsher de dragers van verstedelijking. De linten zijn de dragers van een mix aan grotere en kleinere functies. Het profiel van de weg met bebouwing en de mate van bebouwingsdichtheid is per dorpslint verschillend. Het groene beeld wordt bepaald door erfbeplanting en tuinen. Langs de linten staan (reeksen) stolpboerderijen (zie structuur Stolpenstructuren), soms met een waterloop (voorsloot) ertussen (zoals in Twisk). De dwarswegen, die de lengterichting van de lange kavels volgen, vormen de verbinding tussen de linten. Deze hebben veelal geen bebouwing.

De hoger liggende historische spoorlijn (Hoorn–Medemblik) en de stations vormen samen ook een ruimtelijke drager. Daarnaast zijn de (ring)vaarten en de tochten herkenbare lijnen in het landschap, hoewel er vaak maar beperkte hoogteverschillen zijn. De deels beplante provinciale wegen liggen relatief los in het landschap en vormen op enkele plekken dragers voor grootschalige nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

De snelweg A7 en de spoorlijnen ligt hier juist grotendeels op maaiveld en ‘los’ in het landschap, hier en daar omgeven door bomenrijen. De snelweg is alleen bij Hoorn een drager voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Dynamiek

De snelweg A7 en straks ook de Westfrisiaweg (N23)/Houtribdijk en het spoor (OV-knooppunten) verbinden dit gebied met de Amsterdamse regio, Friesland en Flevoland. De zuidelijke delen van West-Friesland liggen net binnen de invloedssfeer van de Metropoolregio Amsterdam (MRA), waardoor de stedelijke dynamiek net buiten dit ensemble neerslaat, vooral in Hoorn.

Ook in dit ensemble vindt agrarische schaalvergroting en verbreding op de agrarische erven plaats, maar minder ingrijpend dan in West-Friesland Oost en West. Naast landbouw zal de energietransitie zorgen voor ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap, bijvoorbeeld in de vorm van zonneakkers. Binnen het ensemble bevindt zich ook een van de zoekgebieden van het provinciale Wind op Land-beleid.

De recreatieve betekenis van het landelijk gebied zal verder toenemen en ruimte vragen, bijvoorbeeld met langzaam-verkeerroutes en recreatieve functies. De Westfriese Omringdijk, de nabijgelegen historische stad Hoorn en de pittoreske kleine dorpen als Twisk zijn binnen het ensemble belangrijke trekkers.

Delen van dit ensemble zijn beleidsmatig beschermd. Een aanzienlijk deel van dit ensemble is weidevogelgebied. Er zijn meerdere kleine gebieden in het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en enkele ecologische verbindingszones. Er is een aardkundig monument bij Benningbroek-West en er zijn meerdere aardkundig waardevolle gebieden (vooral aan noord- en oostzijde van ensemble in de omgeving van Abbekerk en bij de Kromme Leek). Er zijn twee stiltegebieden, aan noord- en zuidwestzijde. Geheel West-Friesland is archeologische waardevol gebied. Twisk is rijksbeschermd dorpsgezicht. De stations (onder andere Wognum-Nibbixwoud en Twisk) van de historische spoorlijn Hoorn-Medemblik zijn provinciaal monument. Ook de Westfriese Omringdijk is provinciaal monument.

West-Friesland Midden

Ambities en Ontwikkelprincipes

De algemene ambitie is om ruimtelijke ontwikkelingen:

  • bij te laten dragen aan het zichtbaar en herkenbaar houden van de landschappelijke karakteristiek
  • bij te laten dragen aan het versterken van (de beleving van) openheid en
  • helder te positioneren ten opzichte van de ruimtelijke dragers.

Onderstaande ambities en de bijbehorende ontwikkelprincipes zijn vertrekpunt bij het streven naar ruimtelijke kwaliteit.

De ambities en ontwikkelprincipes zijn onder andere gebaseerd op het Beeldkwaliteitsplan Westfriese Omringdijk (Feddes/Olthof, Grontmij in opdracht van provincie Noord-Holland, 2009) en Een dijk van een regio, structuurschets Westfriesland (Urhahn | stedenbouw & strategie, in opdracht van de zeven Westfriese gemeenten, 2017).

1. De verschillende lintbebouwings- en verkavelingsstructuren blijven herkenbaar en beleefbaar

Binnen West-Friesland Midden komen verschillende kenmerkende structuren samen: enerzijds het zeekleigebied met veenontginningsstructuren en de lange bebouwingslinten en anderzijds de verspreid liggende kleine droogmakerijen. Watergangen (tochten, gouwen en sloten) dooraderen het gebied.

Ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij:

  • het behouden van de gestrekte veenverkaveling, de langgerekte lintdorpen en watergangen.
    > Het landschap met herkenbare historische structuren is vertrekpunt. Het gaat om de langgerekte linten, smalle wegen, stolpenreeksen, erven, terpen, dijken en kreekruggen (reliëfverschillen), waterstructuren en de karakteristieke dorpen. Pas nieuwe ontwikkelingen, zoals nieuwe bebouwing, agrarische schaalvergroting en recreatieve voorzieningen, in met respect voor de landschappelijke karakteristiek (zoals de verkaveling) en de cultuurhistorie (zie de structuur Stolpenstructuren).

> Versterk het eigen karakter van het lint. Neem de onderlinge karakterverschillen tussen de linten als uitgangspunt bij de inpassing van ruimtelijke ontwikkelingen. Denk aan beplanting, profiel, stolpenstructuren, bebouwingstypologie, etc.

> Behoud de doorzichten vanaf de linten op het open landschap.
> Versterk waar mogelijk de landschappelijke structuren in dit gebied en ontwikkel de watergangen, voormalige waterkeringen en historische wegen, als recreatieve structuren (kans).

  • het benadrukken van het contrast tussen de droogmakerijen en het veengebied.

 

> Behoud de polder als herkenbare eenheid. Zorg dat er onderscheid blijft tussen ‘binnen’ en ‘buiten’ de polder. Ontwikkel bij grotere transformaties de polder als eenheid.
> Versterk de identiteit van de polderlijnen, -linten, ringsloten en kaden in de droogmakerijen. Houd bij grotere, nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen afstand tot de polderlinten, zodat deze herkenbaar blijven en sluit wat betreft maat en schaal aan bij de bestaande bebouwing.
> Ga zorgvuldig om met de bestaande waterbouwkundige structuren en  constructies, slootstructuren, gemalen, dammen, molenlocaties, tochten etc.

2. De openheid tussen de linten is uitgangspunt

De lange nederzettingslinten zijn een belangrijk onderdeel van het Westfriese landschap. Aan de noord- en zuidzijde van het ensemble zijn vooral de langgerekte (soms licht gebogen) linten met gestrekte kavels, met daartussen rechte dwarsverbindingen in een open landschap kenmerkend. In het middengebied zijn de linten onregelmatiger, sterker gebogen en liggen ze dichter bij elkaar.

Ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij:

  • het behouden van de openheid tussen de linten.
    > Houd de ruimte tussen de linten vrij van bebouwing en opgaande beplanting, zodat de linten als afzonderlijke structuren herkenbaar blijven. Houd de rechte dwarswegen bij voorkeur vrij van bebouwing.
    > Behoud de zachte, verspringende overgangen tussen de linten/lintbebouwing en het open landschap.

3. De Westfriese Omringdijk is de omlijsting van het open Westfriese landschap

De Omringdijk is een regionale ruimtelijke en cultuurhistorisch waardevolle structuur. De dijk markeert de overgang van het kleinschalige Westfriese landschap naar het rationele landschap van onder andere de Wieringermeerpolder en het fijnmazige veenlandschap van Polder Beschoot en polder Mijzen (zie structuur Westfriese Omringdijk).

Ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij:

  • het herkenbaar houden van de Westfriese Omringdijk als doorgaande lijn en identiteitsdrager.
    > Neem de continuïteit van de dijk en het kenmerkende profiel als uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen.
    > Houd de zone direct langs de dijk vrij van bebouwing: respecteer binnen de ‘kwaliteitszone’ van de Westfriese Omringdijk de openheid van het landschap. Houd binnen een ruimere zone (de ‘panoramazone’) rekening met de visueel-ruimtelijke relaties vanaf de dijk (zie structuur Westfriese Omringdijk).
    > Versterk de visuele en ruimtelijke relatie tussen dijk en kleinschalige omgeving en historische elementen als wielen, braken, terpen, linten, burchten en stolpen etc. (zie ook structuur Stolpenstructuren). Houd het karakter van het Westfriese landschap met cultuurhistorische waardevolle gegroeide structuren beleefbaar vanaf de dijk.
    > Zorg dat de Westfriese Omringdijk steeds vanuit het Westfriese landschap als rand en als autonoom landschappelijk element beleefbaar blijft.
    > Versterk de recreatieve en toeristische functie van de Westfriese Omringdijk en de IJsselmeerkust, met respect voor het landschap en de cultuurhistorie (kans). 

4. Snelweg A7 is een losliggende structuur in het continue landschap

Hoewel de snelweg A7 hier en daar samenvalt met de kavelrichting, ligt de snelweg relatief los in het Westfriese landschap. De weg is niet een drager voor ruimtelijke ontwikkelingen, ook niet om de ‘overhoeken’ langs de weg op te vullen. Het open Westfriese landschap loopt aan beide zijden van de weg door en blijft dominant in de beleving.

Ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij:

  • het behoud van het huidige open landschap langs de snelweg A7 en het benadrukken van de continuïteit van het Westfriese landschap aan beide zijden van de snelweg.
    > Behoud de kwalitatieve open inrichting van de zone langs de snelweg. Wees zeer terughoudend met ruimtelijke ontwikkelingen direct aan de A7 (‘snelwegzichtlocaties’). De onderliggende landschappelijke (verkavelings)structuren zijn steeds leidend en nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voegen zich hiernaar.

 

4. Overige ontwikkelprincipes

De ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij:

  • het behouden en het zichtbaar/beleefbaar blijven van de huidige verkavelingsstructuur (inclusief sloten) bij (semi-)tijdelijke functies en opstellingen in het landschap, zoals voor zonne-energie. Zorg voor een ruime landschappelijke begrenzing van het terrein, die aansluit op het bestaande omringende landschap; vermijd hoge hekken in het landschap. Streef ernaar dat de opstelling kwaliteit toevoegt aan het bestaande landschap (zie in de Voorbeeldenbank de Kwaliteitsimpuls Zonneparken voor inspiratie).

 

Scroll down Back to top