Prachtlandschap Noord-Holland!
Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018

(Agrarische-) erven

Context en dynamiek

Erven zijn onlosmakelijk verbonden met het Noord-Hollandse landschap. De stolpen, schuren, erfbeplanting op en de sloten om de erven bepalen in het vaak open land het beeld van het landschap.

De (agrarische) erven en bedrijven zijn voortdurend in ontwikkeling. Schaalvergroting, intensivering, specialisatie en functieverbreding zijn de belangrijkste drijvende krachten. Dit leidt tot steeds grotere erven, gebouwen en machines, meer verkeersbewegingen en het toevoegen van andere functies op het erf en bedrijfsbeëindiging en het omzetten naar burgererven.

De oorspronkelijke erfbeplantingen, watercarrés en tuinen moeten vaak plaatsmaken voor nieuwe bebouwing en/of verharding. Daarnaast wordt soms leegstaande (cultuur)historische erfbebouwing gesloopt en vervangen door nieuwbouw. Er ontstaat een mix van veel kleinschalige (niet-agrarische) bebouwing en een beperkt aantal ‘super’landbouwbedrijven, waardoor de schaalverschillen met de naastgelegen erven steeds verder toenemen.

Essentieel voor de kwaliteit van het Noord-Hollandse landschap is dat deze voortgaande verandering gepaard gaat met behoud, en liefst versterking, van de erfkwaliteit.

Ontstaansgeschiedenis en kernwaarden in de structuur

De (agrarische) erven komen door de gehele provincie voor. Voor de ontstaansgeschiedenis en de kernwaarden (waaronder landschappelijke karakteristiek, openheid en ruimtebeleving en de ruimtelijke structuren) zie de betreffende ensembles.

 

Westdijk - Beemster © Theo Baart

(Agrarische-) erven

Context / Ambities en ontwikkelprincipes

download (agrarische) Erven PDF - 220,18 KB

Ambities en Ontwikkelprincipes

De algemene ambitie is om ruimtelijke ontwikkelingen:

  • bij te laten dragen aan het zichtbaar en herkenbaar houden van de landschappelijke karakteristiek
  • bij te laten dragen aan het versterken van (de beleving van) openheid en
  • helder te positioneren ten opzichte van de ruimtelijke dragers.

Onderstaande ambities en de bijbehorende ontwikkelprincipes zijn vertrekpunt bij het streven naar ruimtelijke kwaliteit.

De ambities en ontwikkelprincipes zijn onder andere gebaseerd op de diverse Ervenhandboeken (Landschap Noord-Holland), de studie Erven & landschap in verandering (Van Paridon X De Groot landschapsarchitecten i.o.v. Park provincie Noord-Holland 2013) en de adviezen en aanbevelingen van Het Team Erfkwaliteit Noord-Holland Noord (2017).

In gebieden met zeer grootschalige landbouw, bijvoorbeeld in concentratiegebieden voor glastuinbouw en zaadveredeling is het raadzaam is om richtlijnen voor de ruimtelijke kwaliteit op gebiedsniveau te ontwikkelen. Door de karakteristieke waarden van een gebied vast te leggen, kan een landschappelijk raamwerk worden geformuleerd, waarbinnen individuele ontwikkelingen plaats kunnen vinden. Met de ‘Handreiking Ruimtelijke Inpassing bollenbroeierij het Grootslag’ is ervaring opgedaan met het opstellen van private én publieke richtlijnen.

1. De opzet en inpassing van het erf zijn afgestemd op het omringende (historische) landschap

Erven verschillen per landschapstype of gebied in hun verschijningsvorm. Ze zijn op een specifieke manier in het landschap ingepast en hiermee verbonden. Een historische en landschappelijke analyse helpt bij het inzichtelijk maken van gebiedseigen kenmerken.

De ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij:

  • het inpassen en uitbreiden van erven volgens het gebiedseigen karakter.
    > Houd bij de inpassing van nieuwe bebouwing of uitbreiding rekening met de specifieke opbouw en verkaveling van het landschap, zoals plaatsing van de erven in het landschap.
    > Sluit aan bij de maat en schaal, de vorm en de oriëntatie die kenmerkend zijn voor erven en kavels in het gebied.

> Breid in kleinschalige landschappen uit volgens het ‘erfkorrelprincipe’: het uitbreiden in kleinere eenheden (‘korrels’), zodat het lijkt alsof het erf uit meerdere kleine erven bestaat. Zo blijft de kleinschalige uitstraling behouden. Houd hierbij het oorspronkelijke slotenpatroon van de verkaveling intact.

 

  • het verbinden van het erf met de omgeving (kans).
    > Verbind waar mogelijk het erf met de omgeving, bijvoorbeeld door het openstellen van wandel- en/of fietspaden langs of over het erf. Bied passanten de mogelijkheid het werk op het erf of in het bedrijf te zien, een blik in de stal te werpen, producten te kopen of natuur op en rond het erf te zien (kans).

2. Het erf heeft een heldere indeling met een representatieve voorzijde en een functionele achterzijde

Alle erven hebben van oorsprong een heldere indeling in een voor- en een achterkant. De indeling in ‘voor’ en ‘achter’ heeft nog steeds waarde, met kleine variaties in erftype en erfindeling per streek.

 

De ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij:

 

  • een heldere indeling van voor- en achtererf met bijpassende uitstraling.
    > Neem de voor-achterindeling als basis.
    De voorzijde is de representatieve kant van het erf; hier toont het erf zich met een mooi voorhuis, een siertuin, poort of brug over het water. Hier laat het bedrijf zijn bijzondere aard, kennis en producten zien.
    Aan de achterzijde van het erf wordt gewerkt; hier bevinden zich stallen en schuren, opslag, logistiek, vinden het laden en lossen plaats en lopen de routes naar het land. Deze zijde is vooral praktisch en naar eigen behoefte ingericht.

 

> Integreer oude en nieuwe bebouwing in een totaalplan en verwijder tijdelijke opstallen, zodat een heldere opzet van het erf ontstaat (kans).
> Maak de vormgeving en uitstraling van het voorerf en de overgang naar het achtererf gebiedsspecifiek.
> Zorg voor een goede overgang van het achtererf naar het landschap.

  • het situeren van bebouwing evenwijdig aan de verkavelingsrichting.
    > Situeer bebouwing altijd in de lengterichting van het erf en evenwijdig aan de sloten en verkaveling. In de droogmakerijen is dit vaak haaks op de weg. In andere landschapstypen met een onregelmatigere verkaveling of langs (ring)dijken is dit soms schuin op de weg.

 

 

  • behoud of herstel van de zichtlijn vanaf de weg naar het landschap, over het erf(pad).
    > Vaak is er een zichtlijn vanaf over het erf naar het achterliggende landschap, via het erfpad of over de sloten. Zorg ervoor dat het doorzicht naar het landschap behouden blijft en niet geblokkeerd wordt door bijgebouwen of opslag.
    > Als een erf uitgebreid wordt, probeer dan een eventueel verdwenen doorzicht te herstellen (kans).

 

3. Het erf heeft robuuste randen en gebiedseigen beplantingssoorten

Per landschaps- en erftype verschilt ook de begrenzing van het erf. Erfsloten en gebiedseigen erfgrensbeplanting spelen hierbij een rol. Een historische en landschappelijke analyse helpt bij het inzichtelijk maken van de gebiedseigen kenmerken.

 

De ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij:

  • het behouden en/of versterken van typerende erfranden.
    > Richt de erfranden op een gebiedseigen manier in.
    > Voeg bij erfuitbreiding nieuwe erfgrenssloten en/of -beplanting toe, passend in het landschapstype. Reserveer hiervoor voldoende ruimte langs de erfranden en bouw niet te dicht op de erfgrens.
    > Houd hierbij rekening met volgende uitbreidingen als deze te verwachten zijn.

Enkele voorbeelden van verschillende erfranden zijn:

Watercarré

Een watercarré is een brede sloot rondom een of meerdere erfdelen, die van oudsher zorgde voor de afwatering van het erf. In de Schermer werden de boerderijen ook nog eens op een terp gebouwd tegen het wateroverlast. De grond voor de terp werd gewonnen door extra sloten op het erf te graven.

 

Bomenrij

Een bomenrij verbindt het erf met het omliggende landschap en biedt beschutting tegen blikseminslag en zeewind, vandaar dat vaak in ieder geval de westzijde van het erf beplant is. Een bomenrij is aan de onderzijde vrij open, zo is het mogelijk onder de kruinen en tussen de stammen door te kijken.

 

Geschoren haag

Op de randen van tuinderserven werden hagen aangelegd tegen het stuiven. Tuinderserven zijn zelden met bomen beplant. Op het veehouderserf staan de hagen voornamelijk op het voorerf, langs de weg. Deze haag loopt vaak door als landschappelijke structuur. De andere erfranden van het veehouderserf zijn doorgaans met bomen gemarkeerd.

 

  • het gebruikmaken en behouden van gebiedseigen beplanting(selementen).
    > Onderzoek welke soort beplanting en beplantingselementen kenmerkend zijn voor erven in de betreffende streek en het type landschap.
    > Behoud en/of versterk bestaande elementen of voeg nieuwe gebiedseigen elementen toe als deze ontbreken.

Voorbeelden van beplantingselementen zijn:

Laanbomen

Op de erven in de droogmakerijen en de grotere erven in het veenpolderlandschap staan vaak laanbomen langs een of beide zijden van het erfpad.

 

‘Poortwachters’

‘Poortwachters’ zijn solitaire bomen (vaak twee, maar soms één) naast de oprit bij de toegang van het erf.

 

Leibomen

Leibomen staan dicht op de boerderij en zorgen voor schaduw. Traditionele leibomen zijn in een kandelaarvorm geleid, wat ze onderscheidt van moderne leibomen.

 

Boomgaarden

Bijna alle boerenerven in de droogmakerijen hadden vroeger een fruitboomgaard. Deze lag meestal op een apart erfdeel, afgescheiden door een sloot. Ook op een traditioneel veenweide-erf staan soms fruitbomen, maar dan vaak in een rij op de zijranden van het erf.

 

Hakhoutbosjes

Hakhoutbosjes zijn bosschages aan de zij- of achterkant van de erven en zijn vaak omsloten door water. Van tijd tot tijd werd een deel van de bomen gekapt om palen, timmerhout en brandhout van te maken.

4. Overige ontwikkelprincipes

De ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij:

  • het behouden en het zichtbaar/beleefbaar blijven van de huidige verkavelingsstructuur (inclusief sloten) bij (semi-)tijdelijke functies en opstellingen in het landschap, zoals voor zonne-energie. Zorg voor een ruime landschappelijke begrenzing van het terrein, die aansluit op het bestaande omringende landschap; vermijd hoge hekken in het landschap. Streef ernaar dat de opstelling kwaliteit toevoegt aan het bestaande landschap.
Back to top